Brechje Buskens werkt als justitieel verpleegkundige in de gevangenis van Brugge. Een job die ze met hart en ziel doet, maar die ook veel van haar vraagt. Onlangs nam ze een besluit: het is tijd om zélf terug wat meer op de eerste plaats te komen.
Zelfzorg is lang een woord geweest dat ik enkel wilde erkennen als in ‘zelfzorg stimuleren bij de patiënt’. Mijn eigen zelfzorg liet ik links liggen. Mijn werk kwam op de eerste plaats. Als ik telefoon kreeg met de vraag om van shift te wisselen of in te springen voor een zieke collega, dan liet ik letterlijk alles vallen. Ik verzette mijn persoonlijke plannen of belde gewoon af, ook al had ik eigenlijk een vrije dag of zelfs vakantie. Ik was heel flexibel – misschien wel té – maar zelf zag ik daar geen graten in. Mijn echtgenoot vond dat – terecht – niet altijd zo fijn, maar moest zich maar gewoon neerleggen bij mijn werkagenda.
Geen zin meer in werk
Pas na de geboorte van onze dochter ben ik beginnen beseffen dat dat niet zomaar meer kon. Ik wilde nog steeds mijn collega’s uit de nood helpen als ze dat vroegen, maar tegelijkertijd was er ook een baby die mij nodig had, een gezin waar ik bij wilde zijn. Het zal een herkenbaar gevoel zijn voor veel moeders, maar soms leek het alsof ik alleen maar mensen teleurstelde: ofwel mijn patiënten en mijn collega’s, ofwel mijn man en kind. Ook het weekendwerk begon te wegen. Ik voelde steeds vaker dat ik geen zin had om naar het werk te gaan, terwijl ik vroeger nooit problemen had om thuis te vertrekken.
Op het randje balanceren
Tijd en aandacht voor wat ik zélf wil, of wat ik graag doe, had ik al helemaal niet. Ik merkte dat ik enkel nog moeder en verpleegkundige was, die blij was gewassen te zijn en schone kleren aan te hebben. Niet meer de ruiter, danseres of gewoon vrouw. En dat maakte me allemaal best wel triest. Ik balanceerde op het randje van een prenatele depressie tijdens mijn zwangerschap, en diezelfde gevoelens kwamen na de zwangerschap weer piepen toen ik terug ging werken. Ik besefte opeens dat als ik niet beter voor mezelf zou gaan zorgen, dat ik dan voor niemand meer zou kunnen zorgen. Niet voor mijn baby, maar ook niet voor mijn patiënten.
Persoonlijke ruimte afbakenen
En dus ondernam ik actie. In mijn privéleven maakte ik enkele aanpassingen. Mijn paarden staan nu op een plaats waar ik zelf geen stallen meer hoef uit te mesten. Meer tijd voor plezier met hen! Ik maak tijd om naar de kapper te gaan en neem binnenkort weer danslessen. Ook op werkvlak baken ik mijn persoonlijke (adem)ruimte wat meer af. Als ik verlof of een vrije dag heb, laat ik duidelijk weten dat ze me niet moeten bellen. Die grens bewaak ik echt veel beter nu. Als ik tijdens mijn werkuren voel dat het wat te veel wordt, probeer ik me even af te zonderen, bijvoorbeeld om wat administratie te doen. Die kleine rustmomenten helpen, net zoals een luchtig gesprekje met collega’s over koetjes en kalfjes. Daar probeer ik bewust wat meer naar op zoek te gaan.
Hart luchten
Het allerbelangrijkste, weet ik intussen, is ventileren. Als verpleegkundige hoor en zie je niet altijd de leukste dingen. Patiënten met kanker, palliatieve patiënten, verhalen over misbruik en vorige week nog een suïcide bij ons op het medisch centrum. Na die mislukte reanimatie heb ik mijn hart gelucht bij mijn collega’s en thuis, dat was nodig. Ik ben ook al eens met een psycholoog gaan praten. Het lucht op om je verhaal aan iemand kwijt te kunnen. Het helpt om alles op een rijtje zetten, in te zien dat alles volgens het boekje gebeurd is, en vervolgens te kunnen afsluiten. Ook dat is zelfzorg.
Zonder zelfzorg kun je niet voor een ander zorgen
Zelfzorg is persoonlijk en voor iedereen anders, maar voor iedereen even hard nodig. Ik ben ervan overtuigd dat als je niet goed voor jezelf zorgt, fysiek en mentaal, je niet voor een ander kan zorgen. Dat geldt zeker in de gevangenis, waar je als verpleegkundige sowieso al op veel grenzen botst. Onze patiënten hebben ons nodig op ons best. Enkel zo kunnen we hen op onze beurt onze beste zorg bieden.
Een vooruitzicht voor Brechje dat moed geeft
De voorbije maanden zijn best zwaar geweest, maar ik kreeg gelukkig ook goed nieuws. Binnenkort keer ik terug naar de gevangenis van Gent, waar ik vroeger al gewerkt heb. Die gevangenis is veel kleiner, waardoor je in een kleiner team kan werken, en dat ligt me beter. Ook het personeelsverloop is er minder groot dan hier. Natuurlijk ga ik mijn collega’s uit Brugge missen, en is ook niet alles rozengeur en maneschijn in de gevangenis van Gent, maar ik merk dat het vooruitzicht me terug wat moed geeft. Ik wil er weer helemaal in vliegen – zonder mezelf te vergeten.