Verpleegkundig zeggenschap is een term die je steeds vaker tegenkomt. Wat is dat eigenlijk? ‘Het gaat over: in welke mate heb je autonomie om je werkzaamheden zelf te organiseren?’, aldus professor Erik Franck. ‘Maar het is ook: word je betrokken bij het beleid?’
De tijd is rijp om verpleegkundig zeggenschap hoger op de agenda te zetten, daarover is iedereen het eens. In de opleidingen wordt er alvast werk van gemaakt. Maar wat houdt het precies in?
Verpleegkundig zeggenschap betekent dat je invloed uitoefent op je werk, je werkomgeving en de kwaliteit en effectiviteit van de zorg. Dat je zichtbaar maakt wat je doet en wat je als beroepsgroep te bieden hebt. Dat je reflecterende en onderzoekende vragen stelt en nadenkt over oplossingen als dingen niet zo lekker lopen. Dat je weet wat je waard bent en als rolmodel invloed hebt op studenten en collega’s. Dat je het belangrijk vindt dat er naar je wordt geluisterd. Dat je een vinger in de pap wilt hebben.
Zeggenschap versus leiderschap
Wat het verschil is met ‘verpleegkundig leiderschap’? Geen. Beide vlaggen dekken dezelfde lading. Maar ‘zeggenschap’ roept minder begripsverwarring op dan de term ‘leiderschap’, die vaak (onterecht) wordt geassocieerd met een hiërarchisch mandaat, een machtspositie.
‘Die connotatie is niet zo gek, want de gezondheidszorg is traditioneel sterk hiërarchisch georganiseerd’, aldus professor Erik Franck, die het vak ‘Leiderschap in gezondheid en zorg’ doceert aan de Universiteit Antwerpen. ‘De aansturing gebeurt in zowat de hele sector sector nog vaak top-down. Tijdens de covidpandemie hebben we daarvan het summum gezien: crisismanagers beslisten eenzijdig wat er moest gebeuren. Uiteraard is het in crisisomstandigheden cruciaal dat er kordate beslissingen worden genomen, maar toch. Het maakte eens te meer duidelijk hoe moeilijk het is om medewerkers, in dit geval verpleegkundigen, te betrekken bij het beleid. Terwijl zij toch in de frontlinie stonden.’
Waarom is verpleegkundig zeggenschap zo moeilijk te realiseren?
Erik Franck: ‘Niet alleen bij beleidsmensen, maar ook bij verpleegkundigen zelf is er nog werk aan de winkel. Vooral op attitudevlak moeten een aantal hordes worden genomen.
Een typisch voorbeeld is ‘aangeleerde hulpeloosheid’, een vorm van passieve berusting waarbij je het gevoel hebt weinig of geen invloed te hebben op wat er op je afkomt. ‘We hebben daar toch niks over te zeggen, we zullen dat maar ondergaan.’ Aangeleerde hulpeloosheid zie je ook in andere contexten, maar komt in de zorgsector frequenter voor door de hiërarchische top-down aansturing in veel grote en middelgrote zorgorganisaties.
Een tweede valkuil: te veel focussen op anderen. Denk aan zorgverleners die bij alles in de richting van andere disciplines kijken: ‘Foert, als zij het niet doen, dan wij ook niet.’ Ik zie het nogal eens in teams met een suboptimale samenwerking: ze maken elkaar verwijten in plaats van de hand in eigen boezem te steken.
Ook de focus op verlies, waarbij je vooral oog hebt voor wat er niét is, staat haaks op leiderschap.’