In de thuisverpleging is het contact met elke patiënt anders. En soms is het ook even slikken, blijkt uit het verhaal van Tineke.
De deur staat open -zo gaat dat in de thuisverpleging- maar ik klop nog even en zeg luid ‘goedenavond’. Ik hoor het antwoord weerklinken in de living. Meneer botst bijna op mij met het slaapkleed van zijn echtgenote in de hand. Alles wijst erop dat dit een gewoon, alledaags bezoek zal zijn. Little did I know…
Meneer heeft compressiekousen aan die wij dagelijks aan- en uittrekken. Sinds kort heeft hij ook een skintear. Als mobiele equipe moet ik eerst nog even spieken naar de zorginstructies. Ik bekijk de verbanddoos die hij me aanwijst. Een rommeltje en een allegaartje van tape, windels, zalfjes, kompressen.
Een doos in een doos. Oude papiertjes. Ik moet toch even graaien en zoeken. Dat is op zich niet vreemd aan de thuiszorg. Bij chronische wondzorg vragen wij wel aan de patiënt om een tafeltje te voorzien waar we alles kunnen klaarleggen. Bij een ad hoc wonde ligt dat natuurlijk anders.
En dan zegt meneer: ‘Ja, dat zwartje heeft dat waarschijnlijk niet goed gelegd.’ Mijn voelsprieten staan omhoog. Ik vraag of ‘zij’ een naam heeft. Waarop de man antwoordt: ‘Ben jij er zo eentje, misschien?’. Ik antwoord dat, als ik binnenkom, hij me toch ook aanspreekt met mijn naam en niet met ‘witje’. Waarop de patiënt: ‘Jij bent enig kind, zeker? Jij werd waarschijnlijk niet veel geplaagd.’
Nu voel ik het innerlijk borrelen. Ik voel een mengeling van verontwaardiging, boosheid en verbazing. Ik wil de zaken niet opblazen, noch negeren, dus ik zeg dat we mekaar met de voornaam kunnen aanspreken. Hierna ga ik meteen over op het gesprek over de wondzorg en vermeld dat de isobetadinezalf bijna op is, om hem geen forum meer te geven.