Thuisverpleegkundige Tineke durft wel eens kiezen voor de kordate aanpak, ook al voelt ze zich daar erg onzeker bij.
Illustratie: Maureen Wattenbergh
Het is 21u30 en mijn avondronde zit er bijna op. Op de valreep krijg ik van de zorgcentrale nog een oproep. Of ik eens kan langsgaan bij een patiënt met een stoma-lek.
Ik denk dat ik weet wie het is, en voel even paniek. Ik werd hiervoor al eens eerder opgeroepen. En die eerste keer verliep dat bijzonder stroef.
Toen de patiënt mij zag, begon hij dusdanig te jammeren en panikeren dat het de zorg belemmerde. Het zweet stond me nadien op de rug.
Ik denk na hoe ik het deze keer ga aanpakken. Ik reflecteer ook even bij de urostoma zelf en wat het met meneer allemaal moet doen.
Wanneer ik binnenkom, lijkt het terug dezelfde weg op te gaan. De patiënt is volledig overstuur. Hij blijft jammeren en zijn beklag doen, terwijl ik rustig mijn schort aan doe, mijn tablet en gsm opzij leg en me naar de stoel begeef die naast het bed staat.
Ik zeg, met mijn meest zelfverzekerde stem (hoewel ik dat absoluut niet ben): ‘Meneer, we gaan het samen doen, en dan gaat ons dat lukken. Maar dan moet je wel eerst ophouden met jammeren.’