Wanneer hun dierbare op de palliatieve afdeling belandt, moeten mantelzorgers wennen aan hun nieuwe rol. Verpleegkundige Margriet begrijpt hen, maar heeft het af en toe ook lastig met hun vasthoudendheid.
Woorden als ‘tijdsdruk’, ‘kwali-tijd’, ‘timemanagement’ vliegen ons om de oren. Menigeen brandt zijn vingers aan een overdosis van het één of ander als het gaat om ‘moetjes’ en ‘to do’tjes’. Mantelzorgers van een terminaal zieke patiënt hebben vaak niet (of te laat) in de gaten dat alle zorgtaken ook soms tot een overdosis kunnen leiden bij henzelf. Ze benoemen hun taken namelijk niet als ‘moetjes’. Ze doen het graag, met een warm hart, vervuld van zingeving.
Als voormalige burn-outcoach én ervaringsdeskundige, waak ik nu discreet over de vele mantelzorgers die op onze afdeling landen. Zij hebben met de aanvaarding tot opname op een palliatieve eenheid van hun naaste een belangrijke stap moeten zetten, die van ‘loslaten’.
Dat magische woord ‘loslaten’ is een geladen woord, zeker als het gaat om een palliatieve setting. Mantelzorgers dragen de dagelijkse hygiënische zorg van hun naaste over aan ons team. Hierdoor ontstaat bij hen automatisch een gevoel van nutteloosheid. Want het geeft zo’n fijn gevoel als je iets praktisch en intiems kunt doen voor de ander.
Maar op onze eenheid heeft ‘loslaten’ nog veel meer omhanden. De stimulator-rol, in de vorm van het geven van eten en drinken bijvoorbeeld. De patiënt heeft op een bepaald moment niet meer de eetlust en/of kracht om te eten, zelfs niet kunstmatig. Het lichaam kan in de stervensfase geen voedsel of drank meer verwerken. Je moet dan machteloos aanzien dat je naaste niet gevoed of gehydrateerd wordt.
Ook vervalt er een leidinggevende rol, want een ander neemt een groot deel jouw verantwoordelijkheden over. Arts, psycholoog, apotheker, verpleging, diëtist… hoeven niet meer gebeld te worden, ze zijn er gewoon altijd. Ergens is dit een geruststelling voor velen, maar toch: je laat weer iets los.
En binnenkort zal ook de familiale rol uitgespeeld zijn. Want de patiënt zal binnen afzienbare tijd sterven en dan zijn de mantelzorgers niet langer meer kind, kleinkind, zus of broer.
Er blijft nog één rol over. Die van minder doen, maar van meer er zijn voor de patiënt. Sommige naasten gaan daar flexibel mee om. Ze ontdekken een andere manier van zingeving en hebben daar vrede mee. Anderen houden zich echter halsstarrig vast aan de gebruikelijke praktische ‘to do’tjes’: de was en de plas, te eten en drinken geven, etcetera.
Ik geef toe dat ik daar soms stiekem ongeduldig van word. Het vergt veel energie van ons team om steeds weer uit te leggen hoe en waarom wij bepaalde dingen doen. Of soms ook niet (meer) doen. Waarom hun aanpak van vroeger vandaag niet meer comfortabel is voor de patiënt en dat ze die zorg beter ‘loslaten’ en overlaten aan ons.
Maar, diep in mijn hart weet ik dat ik zelf ook graag de regie in eigen handen zou willen houden als ik in hun schoenen stond.
Ik moet als verpleegkundige kunnen aanvaarden dat familie soms niet kan loslaten. Dat aanvaarden is ook loslaten. Niet alleen voor mantelzorgers, maar dus ook voor verpleegkundigen is loslaten moeilijk.