‘Meneer was niet meer piepjong natuurlijk. En al langer palliatief. Het was een wonder dat hij met zo lage saturaties niet al eerder in het ziekenhuis belandde.’
Rationele woorden wanneer patiënten sterven. Maar mag ik er gewoon van aangedaan zijn? Mag het me raken, gewoon als mens, maar ook als professionele hulpverlener?
Ik rij die avond voorbij het appartement van meneer. Het voelt raar. Eerder had ik via de hoofdzetel vernomen dat hij van de lijst werd gehaald, omdat hij die namiddag overleden was. Ik was er de vorige avond nog geweest. Dit had ik niet zien aankomen.
Ik moet hem dus overslaan vanavond en doorrijden naar de volgende patiënt, even verderop in dezelfde straat. Terwijl ik sta te wachten aan de verkeerslichten, overloop ik in mijn hoofd of ik de vorige avond iets over het hoofd heb gezien.
Ik heb de medicatie gecheckt, het water van het zuurstof gecontroleerd, zijn compressiekousen verwijderd en een nieuwe inco aangedaan. De saturatie van meneer was 89, met zuurstofneusbril welteverstaan.
Zag hij bleek? Neen. Had hij een scherpe neus? Neen. Was zijn ademgeluid anders dan anders? Neen. Zag ik bloemen vanonder op zijn benen? Niet dat ik me herinner.
Het enige wat ik dan nu wel in een ander daglicht zet, waren zijn ogen. Die waren doffer dan anders, en ingevallen. Maar in de observaties had ik gelezen dat meneer een paar slechte nachten achter de rug had, dus weet ik het daaraan. Had ik dat niet mogen doen? Had ik moeten doorvragen?
Ik rij voorbij. Ik voel dat ik mijn voet wat van de gas haal. Ik krijg een krop in mijn keel en ik verbijt de tranen. Ik herinner me dat hij gisterenavond nog een vuistje wou voor ik vertrok. We gaven een vuistje, en dat was het dan.
Ons laatste contact. Het doet me iets. Het zal me altijd iets blijven doen als mensen die ik in de professionele zorgsituatie ontmoette, sterven.
Dat beloof ik aan mezelf. Ik ben niet minder professioneel als ik ervoor uitkom dat het me raakt, of als ik durf zeggen dat ik er niet goed van ben. Toch?