Illustratie: Maureen Wattenbergh
Op de geriatrieafdeling ligt mevrouw B. van 80 jaar. Ze werd opgenomen nadat ze thuis gevallen was. Op het eerste gezicht waren er geen problemen, maar het leek de zorgzame dochter een goed idee om alles toch maar even te laten checken in het ziekenhuis.
Vanaf dag één bij ons kijkt mevrouw wantrouwig om zich heen. Naar haar kamergenote, naar de artsen, verpleegkundigen, zorgkundigen… Naar iedereen eigenlijk. Zoveel mensen die constant in én uit lopen.
Logisch, bedenken wij. Ze was nooit eerder in een ziekenhuis. Altijd zelfstandig gewoond, geen thuiszorg, behalve van de dochter en een trouwe ‘mantelbuurvrouw’. Alle onze goede bedoelingen ten spijt, ze wil rust.
Na dag drie uit de patiënte niet alleen non-verbaal, maar ook verbaal haar ongenoegen. Ze slaapt niet goed, heeft pijn in haar rug door het bed, het eten lijkt nergens naar en de kinesitherapeut wil maar tien minuten met haar wandelen.
‘Logisch,’ zeggen we tegen elkaar. Ze is niet gewend aan onze decubitusvriendelijke matrassen. Haar eigen potje thuis smaakt natuurlijk beter dan onze voor gemixte voeding voor patiënten met loszittende (of afwezige) kunstgebitten. Bovendien is ze maar één keer gevallen zonder veel schade, dus waarom wordt ze aan het bed gekluisterd?
We houden vol en blijven glimlachen. Maar als reactie spreekt onze patiënte ons in uiterst grove taal toe. “Sta niet zo stom te lachen trut,” is maar een van haar vele uithalen. Logisch, komt er opnieuw in ons op. Mevrouw is een ‘rechttoe-rechtaan ’dame’ die iedere vorm van onze goedbedoelde aandacht als een betutteling ervaart. We zijn inmiddels zes dagen verder. Mevrouw gaat zichtbaar achteruit. Ze vermagert, is vermoeid, heeft nergens meer zin in. In haar dossier staat nu de diagnose ‘DAT’ (Daling Algehele Toestand). De dochter uit haar zorgen aan de arts. ‘Ach,’ zegt de geriater, “da’s logisch, hoor. Haar lichaam moet nog wennen aan de nieuwe medicatie tegen haar rugpijn, aan de kalmeermiddelen die ze krijgt omdat ze zich zo opwindt en aan de voedingssupplementen omdat ze te weinig eet. Begrijpt u?” De dochter aarzelt, maar durft toch: “Het lijkt me, met alle respect, dat de kwalen die u net opsomde eerder omgevingsgebonden zijn. Is het niet beter voor haar om thuis zijn? Dan kan ze in haar eigen omgeving, met haar eigen eet-, leef- en slaapgewoontes en omringd door bekenden, de draad van haar leven weer oppakken. Is dat niet logischer?” Waarschijnlijk is dit een herkenbaar verhaal voor vele zorggevers. Ik maak het in ieder geval vaker mee. Ik ben het volledig met de dochter eens. Tegelijk vind ik het o zo moeilijk om toe te geven dat alle zorg en liefde die ik te geven heb, niet altijd overeenstemt met de wensen van patiënten. Maar ik weet: nee, het weigeren van mijn zorg is geen ‘ondankbaarheid’ van hen, maar gewoon een andere logica. Als ik dan, samen met mijn ego, een stapje opzij zet …. verschijnt de mooiste glimlach op hún lippen.