Illustratie: Maureen Wattenbergh
Na enkele maanden rennen en vliegen op onze palliatieve eenheid is het zover. De zwangere collega is terug van weggeweest, en ook de carnaval- en paasvakantie-afwezigen zijn er weer. Toevallig zijn ook de patiënten die heel zware zorg nodig hadden inmiddels overleden of terug naar huis, én zijn alle lege bedden nog niet gevuld. Oef, de voet mag even van het gaspedaal.
Wanneer de ochtenddienst om zeven uur begint, verdelen we de taken. Voor mij geen dagtaken met onze huidige patiënten, maar wel de taak om de nieuwe patiënt te ontvangen die deze ochtend zal komen. Spontaan neem ik het op me om daarbij wat ‘huis-, tuin- en keukentaken’ te verrichten.
Met mijn gebruikelijke elan stort ik me erop. Een uur later ben ik al klaar met de bestellingen, het opruimen en het voorbereiden van de kamer van de nieuwkomer. Even checken of ik een van de collega’s kan helpen dan? ‘Nee hoor, alles gaat prima’, krijg ik te horen van de twee collega’s. De meeste van onze palliatieve patiënten worden niet zo vroeg wakker, en uitslapen mag bij ons.
We besluiten de koffiepauze te vervroegen, want uiteraard wordt straks iedereen tegelijk wakker en zal onze nieuwe patiënt ook arriveren. We gaan eens samen pauzeren nu het kan. Geen belletjes, we drinken onze koffie gewoon warm vandaag. Na de pauze bel ik toch eens naar het ziekenhuis van waaruit de nieuwe patiënt getransfereerd wordt. ‘Ja hoor, de ambulance is gisteren besteld om vandaag om negen uur te komen’, krijg ik te horen. Dat het al over tienen is, lijkt hen niet te verontrusten. Ik weet dat we inderdaad vaker te maken hebben met vertragingen, maar vandaag sta ik daar niet open voor. Niksdoen is niks voor mij! En toch ben ik daar momenteel druk mee bezig. Het klokje draait door, de collega’s verzorgen de patiënten die keurig om de beurt wakker worden. Ze nemen de tijd om er een echte verwenzorg van te maken. Zoals het hoort op een palliatieve eenheid, maar wat niet altijd lukte de afgelopen weken. Zij genieten net zo van die zorg als onze patiënten. Alleen ik voel me als een voetballer op de reservebank, wachtend om in actie te schieten. Rusteloos en nutteloos. Ik onderdruk de neiging om dan maar op mijn gsm te gaan kijken. De vermoeidheid overvalt me. Zolang ik ren en vlieg voel ik dat niet, maar nu wel. En dan het verlossende signaal om twaalf uur. ‘Margriet, er is telefoon in verband met ‘jouw’ patiënte.’ Vanuit de startblokken sprint ik naar de telefoon en krijg te horen dat door organisatorische problemen het vervoer pas in de loop van de middag zal gebeuren. Ik plof weer op de reservebank. Bij de overdracht met de middagploeg hoor ik mijn twee collega’s opgewekt zeggen dat ze genoten hebben van deze rustige dag. Ik ben blij voor ze. Ik had zelf eerder ‘last van te veel niks’ vandaag.